Van Kaam advocaten

K
K
 

IE, media- en privacyrecht zijn constant in beweging. De grenzen worden dagelijks getart. Wat mag net wel, wat mag net niet. Hierin ligt de kern van ons werk. Werk wat ons blijft uitdagen en inspireren.

filter op categorie:

Het ene fonds is de andere stichting niet...

dagboek.jpg

Voor Nederlandsmedianieuws.nl schreef Remco Klöters een artikel over het geschil tussen het Anne Frank Fonds en de Anne Frank Stichting over het tentoonstellen van brieven van Otto Frank.

 

Mag het Anne Frank Huis drie brieven van Otto Frank tentoonstellen? Het Hof Amsterdam oordeelde van niet omdat de auteursrechten bij het Anne Frank Fonds liggen. Ook het eigendom van de brieven of de vrijheid tot het verstrekken van informatie doen daar niets aan af.

Als je de statuten van zowel het Anne Frank Fonds als de Anne Frank Stichting doorneemt, zie je staan dat het Fonds beoogt een sociale en culturele rol te spelen in de geest van Anne Frank. De Stichting kent het vergelijkbare doel de idealen, aan de wereld nagelaten in het dagboek van Anne Frank uit te dragen. Toch zijn deze Zwitserse en Nederlandse instellingen in een rechtszaak verwikkeld geraakt, waarin de Stichting het Fonds verwijt dit alleen maar te doen om haar zoveel mogelijk dwars te zitten. Wow!

 

De zaak gaat over het tentoonstellen van drie brieven die wijlen Otto Frank geschreven heeft aan Joseph Schildkraut, een Amerikaanse acteur die hem gespeeld heeft in een toneel- en filmbewerking. De Stichting heeft deze brieven op de kop weten te tikken en stelt ze eind 2013 tentoon in het Anne Frank Huis.

 

De auteursrechten op alles wat Anne's vader Otto ooit schreef, liggen echter bij het Anne Frank Fonds en die is hierin niet gekend. Het Fonds sommeert de Stichting daarom de brieven uit de tentoonstelling te verwijderen. De Stichting wil dat niet, maar eerst de Rechtbank en nu ook het Hof Amsterdam hebben geoordeeld dat daar toch aanleiding voor was en dat het tentoonstellen hiervan onrechtmatig was.

 

Het centrale punt in deze zaak speelt zich af rond artikel 23 Auteurswet, dat kortgezegd bepaalt dat de eigenaar van een teken-, schilder-, bouw- of beeldhouwwerk of een werk van toegepaste kunst bevoegd is dat in het openbaar tentoon te stellen. De Stichting voert aan dat ondanks dat brieven niet vermeld zijn, artikel 23 er wel op zou zien. Zou dat niet zo zijn dan zouden bijvoorbeeld schilderijen en tekeningen wel tentoongesteld mogen worden, maar brieven niet en dat is raar, vindt de Stichting. Zij houdt het er daarom op dat de wetgever brieven niet heeft willen uitsluiten, maar daar gewoon niet over nagedacht heeft bij het opstellen van het artikel.

 

Zowel de rechtbank als het hof vinden de bepaling uit de Auteurswet echter glashelder en wijzen erop dat beperkingen op het auteursrecht slechts beperkt mogen worden opgelegd. Het hof wijst er ook op dat er een verschil zit in het ter lezing aanbieden van een tekst in een brief en het bekijken van een tekening of een schilderij, die wel in het artikel worden genoemd. Het hof vind dat dus niet raar, in tegenstelling tot de Stichting.

 

Ook een beroep op het citaatrecht mislukt omdat de getoonde brieven geen citaten, maar hele brieven zijn. Voor een beroep op het citaatrecht mag niet te veel worden overgenomen; alleen dat deel dat door het te bereiken doel gerechtvaardigd wordt. Het hof wijst de Stichting op het afdrukken van een paar zinnen op de bordjes die ernaast geplaatst zijn.

 

De Stichting werpt dan nog op dat het algemene publiek en met name scholieren toch kennis moet kunnen nemen van de brieven. Informatie over de holocaust zou voor iedereen beschikbaar moeten zijn, ook nu deze door sommigen nog altijd ontkend wordt. Het hof wijst echter op de datum van de brieven (1955) en geeft aan dat dit argument niet betekent dat gewoon toestemming wordt gevraagd. De Stichting noemt die route weinig realistisch, maar het hof heeft niet vast kunnen stellen dat iedere mogelijkheid tot overleg zou hebben ontbreken.

Daarmee is het hoger beroep van de Stichting dus mislukt en wordt het zelfs nog zuurder nu het hof – in tegenstelling tot de rechtbank – wel aanleiding ziet een verbod op te leggen de brieven in leesbare vorm tentoon te stellen. Een beslissing die juridisch goed te volgen is, maar wel de vraag oproept of beide instellingen de hiermee verspijkerde proceskosten van vermoedelijk meer dan 50.000 euro ieder niet beter aan de idealen van Anne Frank hadden kunnen besteden.