IE, media- en privacyrecht zijn constant in beweging. De grenzen worden dagelijks getart. Wat mag net wel, wat mag net niet. Hierin ligt de kern van ons werk. Werk wat ons blijft uitdagen en inspireren.
filter op categorie:
COVID-19 beleidsregels van social media
Op 13 oktober 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4966) deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een zaak over een uiterst actueel onderwerp, namelijk misinformatie over het coronavirus op social media, in dit geval Facebook. De zaak was aangespannen door stichting Smart Exit, stichting Viruswaanzin en X. Uit het vonnis volgt dat sprake was van een discussie over wat er precies verwijderd zou zijn door Facebook, maar gevorderd werd dat twee Facebookpagina's moesten worden teruggeplaatst. De rechter wijst de vorderingen af. Facebook had zich hierbij volgens de rechter kunnen beroepen op de COVID-19 beleidsregels die onderdeel zijn van de Servicevoorwaarden.
Deze beleidsregels zijn het resultaat van verschillende samenwerkingen van Facebook met o.a. de WHO, UNICEF, het Europees Centrum voor Ziektebestrijding en de nationale ministers van de lidstaten van de EU. Door deze beleidsregels actief te handhaven zou Facebook volgens de rechter ook gehoor geven aan de oproep van de Europese Commissie aan sociale media om te helpen bij het bestrijden van de verspreiding van misinformatie over COVID-19. Uit het vonnis volgt dat Facebook de beleidsregels handhaaft door posts, pagina's, groepen of profielen te verwijderen die voldoen aan bepaalde criteria. Facebook zou zich hierbij baseren op de bevindingen van externe, onafhankelijke fact-checkers (OFC's). Ook worden minder verstrekkende maatregelen getroffen, zoals bij 'posts' een link te plaatsen naar het desbetreffende artikel van OFC's, of – in geval van herhaaldelijk gecontroleerde en ontkrachte 'hoaxes' – een bericht te plaatsen dat de 'post' al door OFC's is ontkracht.
De rechter acht zichzelf bevoegd om van het geschil kennis te nemen omdat de twee Facebookpagina's zijn aangemaakt door de bestuurder van Smart Exit (in privé - die geen partij is bij deze procedure) en X. Het betreft dus natuurlijke personen die contractant zijn van Facebook. De stichtingen zouden slechts gebruik hebben gemaakt van de pagina's. Met deze conclusie stellen de eisende partijen de bevoegdheid veilig, maar de conclusie heeft wel invloed op het vereiste "belang" van de stichtingen. Nu de Facebookpagina's niet van hen zijn, hebben zij volgens de rechter geen (eigen) belang bij de vorderingen. Een collectieve actie in de zin van art. 3:305a BW is niet aan de orde.
X blijft dus over, met aan de andere kant Facebook Ireland (blijkens de Servicevoorwaarden de relevante dienstverlener en niet Facebook Nederland).
Inhoudelijk worden de vorderingen van X afgewezen. Een beroep op de uitingsvrijheid (artikel 10 EVRM) slaagt niet. Dat komt volgens de rechter omdat de verdragsbepaling geen directe horizontale werking heeft. De geadresseerden zijn de staten (het openbaar gezag), dat wil zeggen dat de uitingsvrijheid niet zo ver gaat dat private partijen rechtstreeks verplicht kunnen worden te garanderen dat dit recht door een ander kan worden uitgeoefend. Daarnaast impliceert de uitingsvrijheid niet ook een recht op een forum naar eigen keuze. Natuurlijk heeft Facebook een enorm bereik, maar er zijn voor X ook andere manieren (of: kanalen) om zijn standpunten te uiten. Met andere woorden, zijn uitingsvrijheid wordt niet zodanig belemmerd dat enige effectieve uitoefening van dit grondrecht onmogelijk is.
Volgens de rechter is het overigens wel mogelijk dat de uitingsvrijheid indirect doorwerkt in privaatrechtelijke verhoudingen, bijvoorbeeld via open normen zoals de redelijkheid en billijkheid en de maatschappelijke zorgvuldigheid uit de onrechtmatige daad, maar een beroep op die normen slaagt in dit specifieke geval niet. Volgens de rechter zijn er naast de uitingsvrijheid ook andere belangen betrokken: de Servicevoorwaarden zijn een uitwerking van het fundamentele recht op eigendom van Facebook en de oproep van de centrale overheden is gedaan in het belang van de volksgezondheid.
Degene die zich op de normen en de indirecte doorwerking van de uitingsvrijheid beroept, zal volgens de rechter voldoende moeten concretiseren dat en waarom verwijdering niet door de beugel kan. Een enkel beroep op de uitingsvrijheid is daarvoor onvoldoende. De lat ligt dus hoog. In dit geval weegt volgens de rechter het belang dat Facebook gehoor geeft aan de oproep van de Europese Commissie zwaarder. Het vinden van een balans tussen de betrokken belangen (ongestoord eigendom, volksgezondheid, vrijheid van meningsuiting) is volgens de rechter bij uitstek een taak voor de overheid - en niet van Facebook.
Interessant aan dit vonnis is dat Facebook wordt verweten TE actief informatie te verwijderen, terwijl dergelijke platforms normaal gesproken wordt verweten dat ze te weinig doen. Op grond van de vrijwaringsbepaling zoals vastgelegd in artikel 6:196c BW wordt van platforms over het algemeen verwacht dat zij zich niet (te) actief met de inhoud bemoeien en (pas) optreden als zij van onrechtmatige informatie op de hoogte worden gesteld (notice-and-takedown). Wat deze zaak overigens bijzonder maakt is het belang van de volksgezondheid, dat er gehoor wordt gegeven aan een oproep van de Europese Commissie en dat er samengewerkt wordt met internationale organisaties en overheden.
Inhoudelijk is nog interessant dat het niet zonder meer vaststaat dat de verwijderde informatie (evident) onrechtmatig is in de zin van de genoemde vrijwaringsbepaling. En wie is bovendien in dergelijke gevallen de specifieke gelaedeerde? In aanvulling daarop, voor zover het de verwijdering van een gehele groep, pagina of account betreft, zal dit doorgaans betekenen dat er ook informatie wordt verwijderd die niet als misinformatie over COVID-19 kan worden beschouwd. Afgevraagd kan worden hoe dit zich verhoudt tot de gestelde strijd met de Servicevoorwaarden en het belang van de volksgezondheid.
Onlangs (9 september 2020) deed (een andere voorzieningenrechter van) de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een soortgelijke zaak (ECLI:NL:RBAMS:2020:4435). Daarin was het YouTube die content had verwijderd vanwege strijd met de COVID-19 beleidsregels als onderdeel van de Communityrichtlijnen. Ook daar werd het platform in het gelijk gesteld, al gebruikte de rechter in die zaak een iets andere benadering, namelijk door de inhoud van de uitingen te toetsen.
Het is een interessant en actueel onderwerp en ik verwacht dan ook zeker dat er meer gerechtelijke uitspraken over dit onderwerp zullen volgen.
Geschreven door: Oskar Mulder (advocaat bij Van Kaam advocaten)